
allemaal (samen), alles, alle te zamen. - Voorbeeld: ‘
Het klokje klopte negen maal en dan ronkt de laatste slag als een stille naklank van de negen klopjes allegaar’ - Voorbeeld: ‘
Maar dan stonden ze weer allegaâr op malkander te kijken’
Gevonden op
https://dbnl.org/tekst/leme001taal02_01/leme001taal02_01_0004.php
Geen exacte overeenkomst gevonden.